Een trage scène:
Een schimmige kroeg in een klein dorpje, diep in donker Rusland. Het is avond; drie boeren aan een tafel, de wodkafles erop. Weinig woorden.
Plotseling rijst één van hen op, grijpt zijn vriend bij z’n hemd, vraagt met schorre stem: ‘Hou je van me?’
De vriend is overvallen, weet zich niet goed raad met de situatie en stamelt: ‘Ja, Serge, natuurlijk houd ik van je, op mijn manier.’
Heel ongemakkelijk is het als Serge wéér opspringt en dezelfde vraag nog een keer stelt. Hij krijgt hetzelfde antwoord.
Veel later komt Serge opnieuw, nu wankelend, overeind en brengt voor de derde keer uit: ‘Hou je van me?’ Dit keer wacht hij het antwoord niet af maar vervolgt hij met brekende stem: ‘Als je wérkelijk van me houdt, zég dan wat me zo’n pijn doet.’

Er is altijd de verleiding om weg te gaan van wat pijn doet. Pijn van jezelf, en pijn van een ander.
We weten echter dat pijn niet vanzelf geneest, maar verzorgd, gezien, benoemd moet worden. De tijd heelt geen wonden. Dat hadden we gedroomd.
Aandacht doet dat wel. Tedere, oprechte aandacht. Aandacht als een aanraking.
Dat gaat over een kwetsbaar proces, en over zorgzaamheid.

Dit ene weten wij en aan dit één
houden we ons vast in de donkere uren:
er is een Woord, dat eeuwiglijk zal duren,
en wie ’t verstaat, die is niet meer alleen.
In deze regels Henriëtte Roland Holst-van der Schalk hoor ik een vertrouwen uitgedrukt dat ik deel.
Er bestaan woorden die een mens kunnen uittillen boven het hier en nu.
Woorden die aan stilte afgeluisterd moeten worden.
Stilte als uitnodiging om te zeggen wat moeilijk is om te zeggen.
Zeggen wat pijn doet.

Anton Stegeman
foto: Anne Marieke den Haan